Het vrouwelijke voortplantingsstelsel bestaat uit drie hoofddelen:
Ze vervullen 2 essentiële functies in het voortplantingsproces:
De eierstokken zijn kleine, amandelvormige organen die gelegen zijn onder de eileiders, aan beide kanten van de baarmoeder.
De eileiders zorgen ervoor dat:
De eileiders hebben de vorm van twee buisjes die zich uitstrekken van de baarmoeder tot de eierstokken.
Tijdens de volledige cyclus wordt het baarmoederwandslijmvlies (endometrium) dikker zodat het embryo er zich op de juiste manier kan innestelen. Via de placenta voedt en beschermt de baarmoeder de foetus tot aan de geboorte.
Als er zich geen embryo nestelt, dan wordt dit slijmvlies afgestoten en volgt de menstruatie.
De baarmoeder is een hol, peervormig orgaan dat zich midden in het onderste gedeelte van het bekken van de vrouw bevindt. De holte staat in verbinding met de eileiders en met de vaginaholte.
De baarmoederhals produceert een afscheiding (baarmoederhalsslijm) die tijdens de cyclus een ontwikkeling doormaakt. Tijdens de vruchtbare periode van een vrouw wordt het baarmoederhalsslijm helder en waterig zodat het sperma gemakkelijker in de richting van de baarmoeder kan worden geleid. Na de eisprong en/of tijdens de zwangerschap wordt het baarmoederhalsslijm dikker en vormt het een barrière tegen eventuele infecties.
Het waarnemen van een toegenomen en waterige vaginale afscheiding in het midden van de cyclus kan dus wijzen op een naderende eisprong.
De baarmoederhals (cervix) is de verbinding tussen de vagina en de baarmoeder.